Toon Verhoef schildert vormen en tegenvormen, soms bijna symmetrisch tegenover elkaar geplaatst. Vormen die elkaar exact of bijna raken, elkaar oversnijden of langs elkaar heengaan. Scherpe, rechtlijnige vormen die als diagonaal of bijna-diagonaal het oppervlak doorsnijden zodat een soort k-vorm in spiegelbeeld ontstaat. Of zachtere, ronde vormen, die lijken op fragmenten van cirkels.
Aan de abstracte schilderijen liggen meestal motieven uit de alledaagse werkelijkheid ten grondslag, maar deze zijn niet te herkennen en hebben in feite ook geen belang meer voor het definitieve werk. Elk schilderij begint met een kleine werkschets, een soort model. Dan begint een proces van ‘puur schilderen’, dat zich volledig afspeelt op het doek. Laag over laag worden kleuren opgebracht, soms in verschillende richtingen. De verf wordt geschuurd en soms weer afgeschraapt, waardoor een gelaagd en gestructureerd oppervlak ontstaat. De kleuren die Verhoef gebruikt zijn lichtblauw, fel blauw, grijsblauw, blauwgroen, wijnrood, roodbruin. Wit neemt een belangrijke plaats in als ondergrond. Ook als er andere kleuren overheen zijn geschilderd schemert het altijd nog door.
In de eerst helft van de jaren zeventig ontstaan vooral schilderijen met een zeer langgerekt, verticaal formaat. Wanneer Verhoef midden jaren tachtig de beschikking krijgt over een ruim atelier, gaat hij zeer grote doeken maken met vooral liggende formaten. Zo is dit schilderij bijna drie bij vijf meter. Deze doeken noemt hij zelf ‘genereuzer, mededeelzamer en toegeeflijker.’