Het werk van Carel Willink uit de jaren 1920 - 1924 is gevarieerd en bevat afwisselend abstracte en figuratieve elementen. De belangstelling voor de moderne stromingen die Willink al in Nederland had ontwikkeld, kreeg nieuw impulsen in Berlijn, in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw een van de belangrijkste centra van avant-gardekunst. Zijn betrokkenheid bij de avant-garde kwam voorts tot uiting in zijn deelneming aan de tentoonstellingen van de Novembergruppe in Berlijn en zijn medewerking aan buitenlandse tijdschriften zoals Het Overzicht (Antwerpen) en Zenit (Belgrado). Daarin werden niet alleen werken afgebeeld maar ook curieuze, dadaïstisch aandoende prozateksten van zijn hand gepubliceerd. Hij exposeerde in 1922 en 1923 voor het eerst zijn abstracte schilderijen en collages in het Glaspalast in Berlijn. Over deze expositie schreef de Weltspiegel: “Van de ditmaal deelnemende Hollanders is Van Doesburg constructief, maar hij wordt door zijn landgenoot Willink vér overtroffen”. Carel Willink zelf zei hierover: “Ik droomde in die dagen dat het leven tekort zou zijn om alle composities die voor mijn geest zweefden te kunnen vastleggen”.
Bij zijn terugkomst in Nederland in 1923 begon hij te experimenteren met kubisme en futurisme. Later kregen de figuratieve elementen in zijn schilderijen steeds meer de overhand. Aan moderne kunst kreeg de realist Willink echter een steeds grotere hekel. Onder meer op aanraden van zijn literaire vriend Eddy du Perron koos hij daarom in 1927 definitief voor het realisme. Onder invloed van de metafysische schilderijen van Giorgio de Chirico kwam Carel Willink tot een geheel eigen stijl in het magisch-realisme.