Armando maakt samen met Jan Schoonhoven, Jan Henderikse en Henk Peeters deel uit van de in 1960 opgerichte kunstenaarsgroep Nul, die streeft naar een zo objectief mogelijke registratie van de gewone, alledaagse werkelijkheid. Daarmee verwerpen de kunstenaars van de Nul-groep het emotionele, expressieve, spontane en subjectieve van bijvoorbeeld Cobra en de abstract-expressionisten. Zij willen een nieuwe kunst die voor iedereen begrijpelijk is en maken daarbij gebruik van alledaagse materialen. De Nul-werken van Armando bestaan uit harde industriële materialen: montages van bouten, prikkeldraad en metalen platen in een beperkt aantal kleuren: rood, zwart en wit. Herhaling en het werken in reeksen zijn daarbij belangrijk principes. Uit deze anonieme objecten, die door een technisch monteur lijken te zijn gemaakt, spreekt toch een zeker pathos. ‘Mijn werk moest hard en zakelijk zijn. Het ging om het aanvaarden van de werkelijkheid, […] die an sich al zo interessant was dat je er nauwelijks iets aan hoefde toe te voegen’, aldus Armando. Armando’s Nul-periode is maar van korte duur. In 1965 stapt hij uit de groep om weer terug te keren naar het tekenen en schilderen. Evenals zijn latere werken staan in zekere zin ook zijn objecten uit de Nul-tijd in het teken van zijn obsessie voor de Tweede Wereldoorlog en van geweld in het algemeen. In het licht van zijn fascinaties krijgen materialen als prikkeldraad, schroeven en staal een lading die associaties oproept met tanks en kazernes.