Marius Bauer maakte op 21-jarige leeftijd (1888) zijn eerste reis naar de Oriënt of, om precies te zijn, naar Istanbul. Een reis, die een overweldigende indruk op hem maakte en de rest van zijn leven en zijn werk zou bepalen. Na deze reis zouden er nog vele volgen; onder meer naar Egypte, Brits-Indië, Syrië en Palestina. Marius Bauer was een oriëntalist; niet in de zin die Edward Said geformuleerd heeft als “naar het Oosten kijken door de ogen van het Westen”, maar hij had het Oosten verinnerlijkt.
Marius Bauer was graficus: hij zette zijn ter plekke gemaakte tekeningen om in prenten. Zijn vroege werken zijn als het ware schetsen in zink; vaak in klein formaat en heel spontaan en direct qua karakter; alsof hij alles wat hij gezien had zo snel mogelijk wilde vastleggen. Deze lithografie is weliswaar iets groter, maar ook hier is de voorstelling schetsmatig, niet tot in detail uitgewerkt. De etsen kregen bekendheid door de tentoonstellingen van De Nederlandsche Etsclub. Later zou hij op koper gaan etsen in grotere formaten en met een veel fijnere naaldvoering. In zijn weergave van de stad en het land bleef Marius Bauer dicht bij de realiteit, al maakte hij er wel een eigen voorstelling van. Naast de indrukken die hij in het land opdeed, vormden ook de verhalen van Duizend-en-een-nacht – ‘het mooiste boek dat hij kende’ - voor hem een inspiratiebron. Fakirs, moskeeën, een groep kamelen, slangenbezweerders, buikdanseressen, een karavaan in de woestijn, dat zijn de onderwerpen die keer op keer in zijn werk naar voren komen.
Zijn werken waren erg geliefd, al vonden enkelen ze “on-Hollands”, en Marius Bauer heeft vele prijzen voor zijn oeuvre ontvangen. In 1900 werd hij, als blijk van waardering voor zijn inzendingen voor de Wereldtentoonstelling in Parijs, benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.