De Europese schilderkunst uit de eerste helft van de 19de eeuw wordt vaak gekarakteriseerd als romantisch. In woeste landschappen wordt de natuur op grootse wijze weergegeven en de nietigheid van de mens ten opzichte van de natuur benadrukt. Hoewel de Hollandse schilders, die wortelen in een traditie van realisme en nuchterheid, hun voorstellingen niet zo dramatiseren als hun Duitse en Franse tijdgenoten, bevat de Nederlandse kunst wel romantische elementen.
Een voorbeeld hiervan is het werk van Barend Cornelis Koekkoek. Koekkoek wordt geboren in Middelburg als telg uit een grote schildersfamilie en verwerft door zijn stemmige rivier- en bosgezichten de bijnaam ‘prins der landschapsschilders’. Zijn vroegste werken worden gekenmerkt door een zeer precies geschilderde natuur, maar in de loop der jaren gaat hij zijn composities steeds meer idealiseren.
In de jaren dertig ontdekt Koekkoek de schoonheid van het Duitse Rijnland en in 1834 vestigt hij zich in Kleef, vlak over de grens bij Nijmegen. Zijn latere ‘Duitse’ werk, waarvan Landschap met eikenbomen en ruïne een voorbeeld is, vertoont romantische trekken. Zo benadrukt hij de elementen waar de kijker bij kan mijmeren. De oude burcht op de achtergrond, die appelleert aan een verlangen naar vervlogen tijden, wordt bijvoorbeeld geaccentueerd door het zachte zonlicht. Ook de majestueuze eiken die de overweldigende natuur verbeelden nemen een centrale plaats in. Het kabbelende beekje en de vredige figuren, tenslotte, roepen het beeld op van een vredige, arcadische wereld.