Gerrit Rietveld wordt doorgaans geassocieerd met De Stijl onder andere vanwege zijn beroemde rood-blauwe leunstoel, waarvan het Rijksmuseum Twenthe een naoorlogse versie in bruikleen heeft. De vorm van deze stoel ontwerpt Rietveld al rond 1918, als onderdeel van zijn experimenten met ‘elementaristische’ meubelen, waarbij de constructie en het materiaal worden beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. Deze reductie van visuele elementen sluit goed aan bij de schilderkunst van de kunstenaars van De Stijl, die hetzelfde doel nastreven in hun vergaande abstrahering van de werkelijkheid.
Ruim veertig jaar later ontwerpt Rietveld de Steltmanstoel. De naam is ontleend aan juwelier Steltman, die Rietveld in 1963 de opdracht geeft het interieur van zijn zaak in Den Haag vorm te geven. Hij ontwerpt twee asymmetrische stoelen: een met de armleuning aan de linkerkant en een met de armleuning aan de rechterkant. De rugleuning van de Steltmanstoel is laag en hard en doordat de stoel is gemaakt van zwaar massief eikenhout, is hij niet makkelijk te verschuiven. Hoewel de Steltmanstoel is bedoeld als gebruiksvoorwerp, is hij ook een ruimtelijk object dat vanuit ieder gezichtspunt een ander beeld oplevert.
Rietveld overlijdt in 1964, waardoor hij de voltooiing van zijn ontwerp in 1965 niet meer meemaakt. Afgezien van de twee exemplaren voor de juwelierszaak maakt Rietvelds vaste meubelmaker Gerard van de Groenekan in de jaren zestig en zeventig nog tientallen exemplaren van de Steltmanstoel. Bij klachten over het zitcomfort citeert Van de Groenekan steevast Rietvelds motto: ‘Zitten is een werkwoord’.